maandag 3 januari 2011

Het Landgoed Salisbury I / III

Deel 1

“Uw thee, mijnheer Mortimer”. Geen respons. Ik bestijg de trap naar de studeerkamer, langs een reeks van pastorale schilderijen die het landhuis zo rijk is.
Op het dienblad dat ik in balans probeer te houden, staat een kop Earl Grey thee – de favoriete van de jonkheer – en liggen drie biscuits. Vanachter de kersenhouten deur hoor ik onverstaanbaar gemompel. Ik klop aan. Ik hoor voetstappen en het volgende moment opent de jonkheer de deur, mij met een vinger voor zijn mond sommerend om even te zwijgen. Hij keert zich weer om en loopt met zijn telefoon tegen zijn oor terug naar zijn bureau. “En hoeveel kost het mij als ik het hele gebeuren op ons eigen erf laat plaatsnemen?” Ik heb al gauw door waar het gesprek toe dient. Ik plaats het dienblad geruisloos op zijn bureau, tussen alle papieren en memorabilia, en doe een stap achteruit, nieuwsgierig naar meer. Ik weet dat mijnheer Mortimer mij vertrouwt. Met alles. Om me echter niet onhoffelijk te gedragen besluit ik om rond te kijken in de kamer. De ogen overal, maar de oren des te gerichter. Keer op keer blijf ik het imponerend vinden, de trofeeën aan de wand: Tal van hertenkoppen, aangevuld met het aangezicht van een everzwijn en de kop van een dier dat ik niet zo gauw herken. “Nee, geld moet geen probleem zijn. Ja, dat kan ik u verzekeren.” Het pleziert mij, hoe de jonkheer altijd zo makkelijk over geld doet. En niet op zijn minst bij mij. Voor opdrachten die hij mij routineus onverwachts geeft kan ik altijd een fikse beloning verwachten. Ik loop naar het lage teak kastje in de hoek van de kamer, om de illusie te geven dat ik mij nog ergens mee bezig houd. Daar liggen zijn jachtspullen – de omgeving van het landhuis is een ‘Walhalla voor amateurjagers’, aldus de jonkheer. De hoed voor in de wintermaanden. De berenklem die hij nog sporadisch gebruikt voor het vangen van konijnen en hazen. De fluwelen handschoenen waarmee hij vakkundig de dieren van hun kogels ontdoet. Maar centraal ligt het jachtgeweer. De trots van de heer. Wat ligt het wapen toch goed in de hand. Een Springfield, .30 caliber, geërfd van zijn vader – moge hij vredig rusten – die er jarenlang hetzelfde verhaal over vertelde: Hoe hij er in de Tweede Wereldoorlog zoveel Duitsers mee had omgebracht. Hem ten spijt was zijn zoon in huwelijk getreden met een Beierse. Tot zijn dood heeft hij dan ook getracht om alle invloeden – zelfs haar accent – uit huize Salisbury te weren. “Goed, mijnheer, dan zie ik u aankomende donderdag alhier.” Met een zucht legt hij de hoorn op de haak. “O, Charles, wat een bijkomstigheden toch, om dit allemaal te regelen. En nu Ann – ons lieftallige maar schaapachtige dienstmeisje – een aantal dagen weg is omdat ze het even niet meer trekt, moet ik alles zelf doen. Ik kon haar de afleiding niet ontzeggen…” Enkele ogenblikken staart hij stil voor zich uit, vertwijfeld. Zijn ogen gelijk de kraaltjes in opgezette dieren, beroofd van een levende blik.  Ik zie aan zijn chaotische haardracht dat hij zojuist in mijn afwezigheid diep heeft nagedacht. Ik benader hem toe en ga achter hem staan. Terwijl ik mijn hand op zijn schouder leg kijk ik mee op het bureau. Tal van brieven vullen het oppervlak. Die zullen ongetwijfeld voor familie zijn. Ik meen op een nog lege brief het adres van zijn schoonmoeder te herkennen. Ernaast staat een potje Oost-Indische inkt vergezeld door één van zijn vergulde kroontjespennen. Weer verder op het bureau liggen een aantal verfrommelde stukken schrijfpapier. “Zou jij je over het boudoir kunnen ontfermen, nu Ann weg is”, vraagt hij plotseling, terwijl hij met zijn hoofd een beweging maakt die verraadt dat het een spontaan idee is. “Dan bel ik ondertussen de bloemist”. Zonder te antwoorden loop ik stil naar de deur – Iets zegt mij dat de jonkheer even geen behoefte aan conversatie of enige vorm van antwoord heeft – en verlaat de kamer weer. Wij begrijpen elkaar.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten