Ik gluur over de rand van het bureau. Als ik me heel klein maak en naar links leun, kan ik een stukje de gang in kijken. Niets te zien. We zitten op een strategische plek: helemaal aan het eind van het kantoor, zodat we maar vanaf één kant aangevallen kunnen worden. Een lange, kale gang leidt naar onze schuilplaats, wat ons de gelegenheid geeft de indringers ruim van tevoren te spotten. Ik tik soldaat Mulder aan.
‘Zie jij iets, soldaat?’