Regen verplettert de
straten
Thans verbleekt in
het dovende licht der lantaarns
De glimlach van een
oude leproos
Waanzin sijpelt langs
zijn laarzen, zijn zwakke stem
Overstegen door diep
geratel
Vervalt in een
snakkende kreun
Hij wijst naar de
verre einder
Daar barst een zwarte
rivier
Breekt de kasseien,
de verdronken kades
Er is niemand
Niets dan schuimende
duisternis
Dat door de stad
meandert, vervloekt
Een broze schim
vlucht een nis in
Vertrapt, verstampt
de grond met lede stappen
Brengt zijn kale
botten elders
Daar waar het droog
en stil is
En onbeweeglijk zoek
ik
In de hemel naar
flets licht
Mijn armen
uitgestoken naar wrede wolken
Ravenkringen vliegen
op
Er is iets gehoord
Ik heb vrees
Dat de zon vergaan
zal
Want in het donker
klinkt alles anders
Geen opmerkingen:
Een reactie posten