woensdag 15 december 2010

De Zwerver

Kniezend zet hij zich op zijn kleed,
Terwijl passanten naar hem kijken,
Niet beseffend wat dat met hem deed,
Zal geen blik de zijne ontwijken

Loerende ogen zijn een dagelijks tafereel,
Sinds zijn jeugherinneringen al zo lang,
Zijn zijn een deel van zijn geheel,
Geen onwennige blik maakt hem meer bang

Het leven in de stad mag dan onprettig zijn,
Zo zouden velen zeggen,
Zelf bevestigt hij dit op het plein,
Voor niemand meer een reden om dat te gaan weerleggen

Want hoewel de dagen dragelijk lijken,
Komt na dag een nacht,
En wanneer geklets en gezelligheid werken,
Is de stad ontdaan van al zijn pracht

Briesjes wind wakkeren aan,
Ook de regen valt gestaag,
De mooie zomerdag is het weer gegaan,
En veranderd in een nederlaag

Maar wanneer de dag weer begint,
Lijkt het voor de wind te gaan,
Daar ziet hij haar lopen, die hij zo bemint,
De tijd lijkt even stil te staan,

Haar blonde lokken glinsteren in het dauw,
Haar benen lopen in elegante pas,
Zelfs haar ogen kijken niet zo nauw,
Hoewel het nog rond ochtendgloren was

Langzaam draaft ze dichterbij,
Daar komt die goddelijke vrouw,
Maar ook al lijkt ze geen partij,
Toch zegt hij "ik hou van jou"

Maar ze lijkt hem niet te horen,
Of doet althans alsof,
Ze schijnt niet aan het toe te behoren,
Maar doet dit nogal grof

En zo blijft hij weer achter,
Achter in de kou,
En peinst en vraagt zichzelf,
Of dit zo altijd blijven zou

Want een positieve wending in het leven,
Lijkt hem niet gegund,
Hoewel hij alles probeert te geven,
Heeft de wereld het op hem gemunt

En worden de dagen,
Van deze zielige man,
Nachten van duistere plagen,
Die hij niet overwinnen kan

Geen opmerkingen:

Een reactie posten