Ieder ochtendgloren
Nam hij de benen
Ontwaakte en direct
Stond hij op
Zocht zijn bril
Schoot onverschillig in zijn pantoffels
Daarna
Zijn pantalon
Om zich vervolgens
Een weg te banen naar het kozijn
Daar ontdeed hij het raam
Van zijn klipjes
Geheel automatisch
Een dagelijks stramien
En gooide het open
Voorzichtig en behoedzaam
Stak hij zijn voeten
Richting de blauwe hemel
Tastend naar houvast
En reeds gevonden
Volgde zijn torso
Balancerend op de fragiele beenderen
Van een oude man
Schuifelend zocht hij zijn weg
In de smalle dakgoot
Opgelicht in de nauwe zon
Richting de dakkapel
Waar hij zich nestelde
Tegen de lauwwarme
En vuurrode dakpannen
Het spektakel was begonnen
Geen houden meer aan
Van heinden en verre
Kwamen de vogels
Merels
Roodborstjes
Duiven
Spreeuwen
Turkse tortels
Zij zagen hem
Zij roken hem
Zij kenden hem
De man met zijn brood
De dakgoottoerist
Dag in dag uit
Voerde hij zijn pracht
Zijn gevederde vrienden
Hij wist dat zij kwamen
Zij wisten van zijn bestaan
Tot op een dag
Hij plots niet meer verscheen
Zijn verouderde lichaam
Was hem fataal geworden
Hij was niet meer
Althans in fysieke aanwezigheid
Want de vogels bleven komen
Op de vuurrode pannen
Het brood echter niet
Zij waren de levende herinnering
Van die oude man
Van die goedgemutste opa
Van de dakgoottoerist
Geen opmerkingen:
Een reactie posten